Rik Torfs gooide het voorbije weekend de knuppel in het hoenderhok. Hij stelde dat leerlingen uit het beroepsonderwijs zouden moeten slagen voor een toelatingsproef vooraleer ze naar de universiteit kunnen. De reacties waren niet mals. Mieke van Hecke noemde het voorstel discriminerend en stigmatiserend. Torfs heeft zeker een punt dat het studierendement van de universiteiten omhoog kan, en zelfs moet. Of een toelatingsexamen, enkel voor BSO leerlingen, het beste middel is om dat te bewerkstelligen, is echter zeer twijfelachtig. Er zijn immers veel betere alternatieven, zoals SIMON, een oriënteringsproef ontwikkeld aan de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent.
Het uitgangspunt van Torfs is terecht. Slechts een 30% van alle studenten slaagt nog voor alle opgenomen vakken. Dat geldt voor vele opleidingen, en dat cijfer daalt licht. En, voor elke opleiding zijn er vooropleidingen waarvoor het slaagcijfer abominabel is. Ja, soms slagen slechts enkele procenten. En omdat wij er ook nog eens voor kiezen om dat universitaire onderwijs (bijna) gratis aan te bieden, past de maatschappij jaarlijks zo’n tienduizend Euro bij voor elke student die een poging wil wagen. Vrije toegang tot gratis hoger onderwijs: dat is uniek in de wereld, en buitenlandse collega’s reageren vaak met ongeloof dat zoiets kan bestaan. Dit is dus zeker niet evident, en als we dit model terecht willen bewaren moeten we continu nadenken over manieren om het studierendement te verhogen.
Toegegeven, de slaagcijfers voor leerlingen uit het BSO zijn slecht. Zeer slecht. Dat is ook niet verwonderlijk: die opleiding is ook helemaal niet bedoeld om voor te bereiden op het hoger onderwijs. De waardering voor die opleidingen moet zeker omhoog, maar niet door ze te evalueren ten opzichte van waar ze niet voor dienen. En, ook voor sommige ASO opleidingen, die wél zouden moeten voorbereiden op hoger onderwijs, zijn slaagcijfers niet goed. Bijvoorbeeld, de slaagcijfers voor nota bene ASO humane wetenschappen zijn in de opleiding psychologie tot 30% lager dan die voor de gemiddelde student.
Er is dus zeker een probleem. Studenten kiezen richtingen die ze niet aankunnen, en hebben vaak ook geen goed idee van wat een universitaire opleiding vereist qua competenties. Dit is een constante opmerking bij de uitstekende monitoraten en onderwijsondersteuning die onze universiteit nu reeds aanbiedt. Ja, vooropleiding heeft voorspellende waarde. Maar tegelijk is studiekeuze zo bepalend is voor de rest van de carrière dat men moét proberen om op individueel niveau een goede inschatting te maken van de aanwezige competenties, onafhankelijk van de vooropleiding. Niet enkel voor BSO leerlingen, maar voor àlle leerlingen.
Dat is ook mogelijk. In onze faculteit werd reeds in 2011 gestart met de ontwikkeling van SIMON, een brede oriënteringsproef die peilt naar de interesses én slaagkansen van instromende studenten. Het interesseluik dient om de student suggesties te kunnen geven binnen het bestaande opleidingsaanbod. Het andere luik wordt gebruikt om een inschatting te maken van de slaagkansen. Hiervoor wordt niet gepeild naar vergevorderde kennis, maar naar essentiële cognitieve basisvaardigheden (bv. de regel van drie). En, ook naar persoonlijkheidsfactoren en motivatie. SIMON maakt hiervoor gebruik van wetenschappelijk onderbouwde tests die reeds hun waarde bewezen hebben. Ondertussen legden een paar duizend studenten, ook op andere faculteiten, de oriënteringsproef reeds af. De resultaten zijn zeer goed: indien men voor de opleiding psychologie bijvoorbeeld mikt op een klein groep met de laagste slaagkansen, kan men een kwart van de niet-geslaagden vooraf identificeren, en voor 98% van die mensen bleek die voorspelling correct. Deze oriënteringsproef kan gebruikt worden om studenten te informeren en te sensibiliseren over ontbrekende competenties in functie van elke opleiding. Dit kan vervolgens aangewend worden voor remediëring waar mogelijk, en heroriëntering waar noodzakelijk.
Zo’n oriënteringsproef wordt best verplicht. Net risico studenten zouden er wel eens aan kunnen verzaken. Maar dezelfde proef is wellicht beter niet bindend. Zelfs een kleine foutenmarge is op groepsniveau verwaarloosbaar, maar op individueel niveau fundamenteel onrechtvaardig. Een bindend karakter leg de lat voor de ontwikkeling van zo’n proef ook zoveel hoger.
Conclusie: er moet wel degelijk iets gebeuren. Het studierendement aan de universiteiten is te laag, en de schaarse middelen moeten efficiënter ingezet worden. Alle rectoren, en ook de VLaamse Onderwijs Raad hebben zich reeds positief uitgelaten over een oriënteringsproef. Het is aan de volgende minister van onderwijs om hier eindelijk werk van te maken. De proeven en noodzakelijke data zijn er voor onderbouwd studieadvies. Verplicht, maar niet bindend.
(verschenen in licht gewijzigde vorm in De Standaard, 24 juni 2014, pdf)