In de zomer van 2012 publiceerde de economische denktank Itinera onze paper over de sociale, cognitieve en economische effecten van de Vlaamse vroege studiekeuze, die ter discussie staat in de geplande onderwijshervorming. Ides Nicaise, professor onderwijseconomie aan de KU Leuven, noemde die studie in De Tijd gisteren ‘misleidend, oppervlakkig en eenzijdig’. Hij veegt daarmee waardevolle empirische, wetenschappelijke bevindingen van tafel, en creëert een welles-nietesdiscussie die het onderwijsdebat in een ideologisch steekspel omtovert.
We stelden in onze paper dat leerprestaties in het Vlaamse onderwijs (met de vroege studiekeuze) niet sterk door sociale afkomstbepaald worden. Dat werd onder meer aangetoond door Woessmann met data uit 15verschillende landen, met telkens 3.579 à 11.722 (!) leerlingen. Woessmann concludeert dat van alle landen sociale achtergrond in Vlaanderen het minst bepalend is voor de leerresultaten. Een vroege studiekeuze maakt het Vlaamse onderwijs dus geenw ereldkampioen sociale discriminatie. Tot die conclusie kwam ook collega Jan Van Damme.’Als we rekening houden met de kenmerken van de leerlingen bij de start van het secundair onderwijs, dan brengen leerlingen met een hogere en lagere sociaal-economische
status het ongeveer even ver in het onderwijs’, schreef Van Damme. Alvast twee grote studies die ontbreken in het stuk van Nicaise, dat uiteindelijk ook naar minder onderzoek refereert dan onze paper. Wel opgenomen zijn een handvol andere studies waarin geclaimd wordt dat een vroege studiekeuze leidt tot grotere sociale effecten op leerprestaties. Zoals we al stelden in onze Itinera-paper, is het een probleem dat geen van die studies cognitieve vaardigheden meet. Uiteraard zijn die belangrijk voor het voorspellen van leerprestaties, en onmisbaar als je wil claimen dat afkomst schoolprestaties bepaalt, gezien sociale achtergrond en cognitieve vaardigheden sterk correleren.
We stelden ook dat leren beter gaat als je leerlingen differentieert naargelang de cognitieve vaardigheden. Dat weet elke leraar die sterk verschillende kinderen in de klas heeft en toch één wiskundeles moet geven. De geringe appetijt van de leraren voor de onderwijshervorming hoeft dan ook niet te verwonderen. Het buikgevoel wordt bevestigd door onderzoek in het vakblad Psychological Science, met data uit 78 landen en honderdduizenden leerlingen. Oppervlakkig? Hetzelfde resultaat blijkt ook uit een meta-analyse waarin 76 wetenschappelijke publicaties over verschillende vormen van cognitieve differentiatie samengevat worden. Eenzijdig?
Nicaise aanvaardt die bevindingen,gepubliceerd in wetenschappelijketoptijdschriften, niet en prefereert een ideologisch discours voor het onderwijsdebat.Eerder stelde hij onder meer in zijn boek ‘De School van de Ongelijkheid’ ook dat ‘de verouderde theorie over aanleg een hardnekkigbestaan leidt’ en noemde hij ‘de ideologie van de aanleg’ zelfs ‘sociaal racisme’ (sic).Ondertussen publiceerde Shakeshaft in 2013een longitudinale studie met 11.117 (!) tweelingen, die aantoont dat schoolresultaten voor 58 procent door cognitieve aanleg bepaaldworden. Als Nicaise dan stelt dat ‘wij vanuit onze egalitaire visie gelijke leerresultaten
nastreven’, impliceert dat per definitie suboptimale ontwikkelingskansen voor sommige leerlingen. En dat terwijl het jongste PISA-onderzoek aantoont dat de Vlaams achteruitgang veel sterker is aan de top dan aan de staart van de scores.
Onderwijs dat totale gelijkheid nastreeft, in plaats van optimale ontwikkeling voor alle kinderen vanuit de illusie van complete maakbaarheid, is fundamenteel onrechtvaardig. Het is ook inconsistent met het talrijke onderzoek dat aantoont dat cognitieve ontwikkeling op school geen belemmering is, maar net de motor van sociale en economische mobiliteit. Het is spijtig als een arbeiderskind dat eindelijk Latijn of wetenschappen wil/durft te studeren, plots moet vaststellen dat die mogelijkheid verdwenen is, en daarom wellicht moeilijker aan zijn achtergrond weet te ontsnappen.
Kinderen zijn gelijkwaardig, maar niet gelijk. Onderwijs moet elk kind, ongeacht zijn afkomst, toelaten de eigen talenten maximaal te ontplooien. Het ontkennen van individuele verschillen, en het afwijzen van een structuur die optimaal tegemoet komt aan die verschillen, vormt een bedreiging voor onze toekomstige economische en maatschappelijke welvaart. Onderzoek toont immers aan dat enkel investeringen in onderwijs die een impact hebben op de cognitieve vaardigheden positieve economische effecten hebben.
Het in twijfel trekken van ongewenste resultaten brengt het onderwijsdebat geen stap verder, en verdient dan ook geen verdere reactie in de toekomst. Het debat moet constructief worden gevoerd en zowel de sociale, de onderwijskundige als de cognitieve aspecten van de onderwijshervorming moeten ernstig genomen worden, teneinde tot een betere beslissing te kunnen komen.
(Verschenen in De Tijd, 18/01/2014)