Een verstandige ouder vermijdt het beroepsonderwijs, kiest een goede school en wil aparte lessen voor uitblinkers. Of misschien toch beter niet? De Britse vooraanstaande onderwijswetenschappers Philip Adey en Justin Dillon (King’s College Londen) ontmaskeren vijf hardnekkige onderwijsmythes.
Uw kind presteert beter op een goede school
Een school met veel geslaagde leerlingen is beter voor de ontwikkeling van een kind. Het is een hardnekkig beeld dat bij veel ouders aanslaat. Adey en Dillon wijzen die stelling met de vinger. “Er zijn scholen waar kinderen weinig vooruitgang boeken, maar die zijn zeer zeldzaam. Voor de grote meerderheid maakt de schoolkeuze amper een verschil op hoeveel kennis zij opdoen tijdens hun schoolcarrière.” Volgens de wetenschappers krijgen scholen in kansarmere buurten momenteel de schuld van de zwakke(re) prestaties van hun leerlingen. “Er moet worden gemeten hoe sterk een kind bijleert, waarbij rekening wordt gehouden met afkomst, geslacht en hun woonplaats. Alleen zo kunnen we scholen verantwoordelijk houden voor hun daden.” Pedagoog Pedro De Bruyckere (Arteveldehogeschool) sluit zich aan bij de Britten. “Ouders willen een goede school, zodat hun kind zich optrekt aan het betere gemiddelde. Maar er bestaan amper slechte scholen en de persoonlijke groei zou op andere plaatsen even groot zijn. Nu kijken we niet in hoeverre leraren jongeren ondernemend maken en creatief laten zijn. Dat moeten we meenemen in de evaluatie van scholen.”
Jongeren uit het bso zijn dom
Het beroeps- en technisch secundair onderwijs is een vergaarput. Een grove stelling, die blijft plakken. Met de hervorming van het secundair onderwijs hoopt minister van Onderwijs Pascal Smet (sp.a) zulke richtingen op te waarderen door de benamingen te laten vallen. Of dat gaat helpen, is koffiedik kijken. Maar dat er iets moet gebeuren, staat volgens Adey en Dillon vast. “Rationeel denken werkt alleen als er een klein aantal duidelijk gedefinieerde factoren zijn. Als we iets complex aanpakken, zoals het aanleggen van een tuin, kunnen we beter een beroep doen op intuïtie.” Chef-koks hoeven geen hoger onderwijs doorlopen te hebben, klinkt het, maar kunnen een zeer intelligente manier van werken hebben. “Een IQ-test meet alleen hoe zeer je onder druk feiten kunt geven. Dat verklaart meteen waarom een hoog IQ niet hoeft samen te gaan met gezond verstand. Er is geen enkele reden om een vakman als minder intelligent te bestempelen.” Een stelling die Wouter Duyck, professor cognitieve psychologie aan de UGent, bijtreedt. “Traditioneel betekent intelligentie dat je abstract en probleemoplossend kunt denken. Daar scoren zulke jongeren slechter op. Maar dat betekent niet dat zij minderwaardig zijn, integendeel. Op dit moment is de maatschappelijke waarde van een goede elektricien belangrijker dan die van een middelmatige aso-bediende.”
Aparte lessen voor zwakke en sterke leerlingen
Differentiatie is het modewoord in haast elk modern onderwijsdebat. De leerstof moet meer op maat van de leerling worden gemaakt. Om dat te doen, propageren experts dikwijls zogeheten niveaugroepen. Daarbij bestaan bijvoorbeeld drie groepen: de allerzwaksten, de grote middengroep en de absolute uitblinkers. Leraren kunnen zo gemakkelijker hun les aanpassen. Het klinkt ideaal, maar de Britse deskundigen staan er weigerachtig tegenover. “Het is waarschijnlijk dat een opdeling ervoor zal zorgen dat jongeren ingedeeld worden naar sociale klasse en geslacht. De achterblijvers zullen voornamelijk anderstalige, kansarme jongens zijn. Ook blijkt uit onderzoek dat de lesstof voor deze jongeren zeer repetitief is, wat de schoolmoeheid aanmoedigt. De groepering kan een kloof slaan tussen de zwakkeren en de sterksten die later niet meer in te halen valt.” Dat niveaugroepen zorgen voor een socio-economische opdeling klopt, geeft De Bruyckere aan. “Maar er bestaat wel een onderwijskundige meerwaarde. In een gewone klas worden de zwakkeren ook schoolmoe, omdat ze niet meekunnen. Tegelijkertijd vervelen de sterkeren zich. Met niveaus los je dat op en de lesstof hoeft niet saai te zijn.”
Een kleine klas is een goede klas
Om de paar jaar duikt de twistappel opnieuw op. Scholen luiden de alarmbel als hun klas uit 28 kinderen bestaat, terwijl 19,7 volgens de OESO het Vlaamse gemiddelde is. Maar maakt de hoeveelheid leerlingen iets uit? “Er is geen bewijs dat het verkleinen van klassen jongeren later voordeel oplevert in hun schoolcarrière. Het is zorgwekkend dat we hebben vastgesteld dat er in dergelijke klassen minder groepswerk plaatsvindt.” Dat leerkrachten liever minder kinderen voor hun neus willen, noemen de onderzoekers logisch. “Er is een groot verschil tussen de professionele ervaring en de onderzoeksbewijzen. Daarbij passen leraren hun doceerstijl vaak niet aan als ze zich eenmaal in een kleine groep bevinden. Alleen de klasgrootte aanpakken zal amper effect hebben op de leerlingen.” De Bruyckere gaat deels akkoord met de Britse bevindingen. “Pas als er minder dan 17 kinderen zijn, werpt het zijn vruchten af. Maar dat is onbetaalbaar. Het verschil tussen een klas van 20 en een van 27 leerlingen is dan weer zeer klein.” Toch kunnen minder kinderen per groep een voordeel zijn. “De werklast neemt af, waardoor het welbevinden van de docent toeneemt. Als je ziet dat één op de drie beginnende leraren stopt binnen de vijf jaar, is dat ook belangrijk.”
Een rekenmachine moet niet dagelijks worden gebruikt
Hoge landelijke gemiddeldes op wiskunde hangen samen met een verbod op het gebruik van rekenmachines. Een claim die vaak wordt gebruikt als ouders moeten worden overtuigd van het nut van tafels leren en staartdelingen. “Maar er is geen statistisch verschil tussen jongeren die geen toegang hebben tot een rekenmachine en zij die dat wel hebben. Integendeel, in de eerste paar jaar van het middelbaar is het gebruik ervan zelfs gunstig.” De Britse wetenschappers wijzen ook op het motiverende effect van technologie. “Leerlingen die les hebben gekregen met rekenmachines hebben een positievere houding ten opzichte van wiskunde. Ook wordt duidelijk dat volwassenen amper gebruikmaken van pen en papier om te rekenen. Zij vertrouwen op spreadsheets en rekenmachines. Onderwijs moet jongeren voorbereiden op de echte, technologische wereld.” Ook Duyck pleit voor meer technologie in de klas. “We leven in een informatiemaatschappij. Jongeren hebben toegang tot computers en rekenmachines en moeten leren die te gebruiken. Natuurlijk dienen jongeren wel een basiskennis wiskunde te hebben om abstract te leren denken.” Philip Adey en Justin Dillon, Bad Education: Debunking Myths in Education, Open University Press.
(verschenen in De Morgen, 5 november 2012, pdf)