Het Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs (VVKSO) lanceerde gisteren een voorstel voor de hervorming van het secundair onderwijs (DM 9/5). Centraal in dit plan staat de keuze om het traditionele onderscheid tussen het ASO, BSO, KSO en TSO te verlaten, en te streven naar een systeem waarin alle leerlingen in een algemeen vormende eerste graad samen dezelfde vakken volgen. In het plan maken de leerlingen pas in de derde graad een gerichte keuze. Het voorstel schaart zich daarmee achter de oriëntatienota van minister Pascal Smet, die eerder al aankondigde de verschillende onderwijstypes te willen afschaffen. Hiermee lijkt de bal definitief een bepaalde kant uit te rollen. Het moet gezegd, deze plannen zijn ingegeven door een terechte bekommernis: het huidige onderwijssysteem blijkt het heel moeilijk te hebben leerlingen naar de juiste keuze te leiden. Jongeren kiezen al te vaak onterecht voor ASO, om dan via de klassieke waterval in één van de andere types te eindigen. Dat is een probleem omdat het ritje op de waterval vaak nefast is voor de motivatie en verdere carrière van die jongeren. En, de meerderheidsvoorkeur voor ASO creëert op de arbeidsmarkt een schaarste van technisch talent. Een herwaardering van de niet-ASO-types lijkt dan ook vanuit ideologische én economische motieven wenselijk. Natuurlijk is de maatschappelijke waarde van een goede elektricien belangrijker dan die van een middelmatige ASO-bediende. De vraag wordt dan natuurlijk hoe verschillende talenten optimaal begeleid worden naar de gepaste opleiding en carrière. De primaire drijfveer voor de gewenste aardverschuiving blijft uiteindelijk een beheersbaar probleem van studieoriëntering. In eerste instantie zou men dan ook verwachten dat dit aangepakt wordt door professionelere selectietests (bijvoorbeeld door Centra voor LeerlingenBegeleiding), en het stimuleren van een mentaliteitswijziging bij de ouders. De keuze gewoon afschaffen lijkt dan ook een definitieve toegift van onmacht. Schieten met een kanon op een dikke wesp, zeg maar. Het lijkt ook verre van zeker of hiermee het eigenlijke probleem opgelost wordt: vroeg of laat, uiteindelijk moet men kiezen. Zonder mentaliteitswijziging verschuift de waterval gewoon naar een later moment. De voorstellen schrijven leerkrachten trouwens steeds ook voor om binnen die ongedifferentieerde klassen elke leerling individueel optimaal te blijven stimuleren. Het blijft nog maar de vraag of een onderwijssysteem dat er nu zelfs niet in slaagt leerlingen naar de juiste keuze te begeleiden hiertoe wel in staat mag geacht worden. Arme leerkrachten. Dit brengt me tot de kern van mijn betoog: onafhankelijk van eerbare ideologische en maatschappelijke motieven moet de vraag gesteld worden naar wat de gevolgen zijn van een dergelijke uniformisering voor de cognitieve ontwikkeling van onze leerlingen, uiteindelijk toch het primaire doel van ons onderwijssysteem. Een recent overzicht van de literatuur hieromtrent (Reis & Renzulli, 2010, Learning and Individual Differences) toont meer dan twintig wetenschappelijke studies waarin het groeperen van leerlingen naargelang leerniveau en interesse een beter leerresultaat oplevert dan uniforme systemen. Dit onderzoek omvat experimenten, case studies, longitudinaal onderzoek en duizenden proefpersonen. De positieve leereffecten van differentiatie blijven bovendien niet beperkt tot de heel begaafde studenten, maar komen ook de anderen ten goede, inclusief leerlingen met diverse etnische en socio-economische achtergronden. En, al zijn er inderdaad ook een paar studies die geen effect van differentiëring toonden, er zijn géén studies die een leervoordeel aantonen voor uniforme onderwijssystemen. Vroeg geleerd is oud gedaan, waarom wacht FC Barcelona niet met de voetbalschool tot 16 jaar, dacht u? Ten slotte is het ook belangrijk even stil te staan bij de vraag waarom het belangrijk is dat ook getalenteerde leerlingen gestimuleerd worden om hun talenten maximaal te ontplooien. In een indrukwekkende studie in het gerenommeerde vakblad Psychological Science onderzochten Rindermann en Thompson het effect van de cognitieve ontwikkeling van een samenleving op de welvaart ervan. Ze brachten hierbij onder meer onderwijsresultaten, Nobelprijzen, patentaanvragen en technologische export in kaart. Het bereiken van 1 extra IQ-punt bij de intellectuele koplopers is geassocieerd met 468 dollar extra bruto nationaal product per persoon! 1 extra IQ-punt voor de gemiddelde bevolking levert nog steeds 229 dollar op. Innovatie, weet u wel. Cognitieve ontwikkeling is dus niet enkel belangrijk voor de smart kids zelf, maar voor de héle maatschappij. Het is de brandstof voor de creatie van welvaart, die politici vervolgens kunnen besteden naargelang politieke en maatschappelijke prioriteiten. Conclusie: de huidige hervormingsvoorstellen pogen een ernstig, maar beheersbaar, probleem van studieoriëntering op te lossen door vroege differentiatie tussen leerlingen grotendeels overboord te gooien. De effectiviteit van deze maatregel lijkt twijfelachtig zonder mentaliteitswijziging. Een maatschappelijk probleem van onderwaardering wordt afgeschoven op de leerkrachten. Bovendien zijn er ernstige aanwijzingen dat dit ten koste gaat van de ontginning van onze belangrijkste grondstof: onze hersenen. Die zijn de basis voor onze toekomstige welvaart. Plus est en nous!
(verschenen in De Morgen, 10 mei 2012, pdf)