Het was toch even schrikken, afgelopen zaterdag. Na het hevige debat in de voorbije maanden kon de Vlaamse regering plots aankondigen dat er een akkoord was over de onderwijshervorming. Het blijft uiteraard wachten op de concrete uitwerking van de maatregelen. Alvast wat betreft de differentiatie in de eerste graad, de kleuterparticipatie, en het taalonderwijs zijn er enkele goede ingrediënten.
De belangrijkste beslissing is wellicht dat het in de eerste graad van het middelbaar onderwijs mogelijk blijft om te differentiëren op klasniveau, naargelang het cognitieve abstractieniveau. Dat is véél belangrijker dan het gesoebat over de labels aso, bso, kso en tso. Het voornemen van de vorige minister om alle kinderen na zes jaar lager onderwijs nog twee jaar langer in één klas onder te brengen botste terecht op veel verzet van leraars én ouders. En ook onderzoek toont aan dat het groeperen van leerlingen op basis van cognitieve vaardigheden inderdaad beter is voor de leerprestaties, en niet alleen voor sterke leerlingen.
Een nadeel van het compromis is dat het plan de scholen evengoed toelaat om voor een niet-gedifferentieerde eerste graad te kiezen. Deze twee visies staan haaks op elkaar en dat maakt de schoolkeuze voor ouders niet gemakkelijker. Het valt ook af te wachten of scholen uit het katholiek onderwijs hier andere keuzes zullen maken dan het gemeenschapsonderwijs. Dit kan het onderwijslandschap en marktaandeel grondig veranderen.
Vlamingen gingen prat op hun talenkennis, maar ondertussen is dit meer een oud cliché. Vroeg onderwijs van vreemde talen is dan ook een must in een meertalige wereld
Ook de keuze om ouders financieel te belonen voor de kleuterschool is positief. Schoolachterstand ontstaat op jonge leeftijd, en voorkomen is beter dan genezen. Wie niet naar de kleuterschool gaat heeft hier 48 procent kans om op vijftienjarige leeftijd niet het minimale niveau wiskunde te halen. Mét kleuterschool is dat slechts 17 procent. De algemene kleuterparticipatie was in Vlaanderen al niet slecht, maar dit cijfer verbergt dat net in sociaal kwetsbare groepen de situatie zeer negatief evolueert. Daarom gaat in steden zoals Gent nu bijna 10 procent van alle kleuters niet (meer) naar school. Als thuis een andere taal gesproken wordt, is de kleuteruitval vier maal groter dan wanneer thuis Nederlands gesproken wordt, terwijl net die eersten het meest baat hebben bij vroege ondersteuning.
Ter situering: terwijl kinderen met een migratieachtergrond op sommige internationale (PISA-)testen ongeveer 100 punten slechter scoren dan andere kinderen, is die kloof slechts half zo groot indien thuis Nederlands gesproken wordt. Voor andere kinderen kan Nederlandstalig kleuteronderwijs het noodzakelijke taalbad zijn voor een goede start. Een grotere en vroege focus op taalontwikkeling bij deze kwetsbare groepen is dan ook van cruciaal belang. Ook valorisatie van de thuistaal kan hierin een rol spelen.
Ten slotte valt toe te juichen dat ingezet wordt op vroeger onderwijs van vreemde talen. Uit alle studies blijkt dat verwervingsleeftijd steevast de beste voorspeller is van het uiteindelijke niveau dat men bereikt. Niet enkel Frans, maar ook Engels kan vanaf nu in het derde leerjaar in plaats van het vijfde, en taalinitiatie kan nog vroeger. Vlamingen gingen traditioneel prat op hun talenkennis, maar ondertussen is dit meer een oud cliché dan realiteit. Vroeg onderwijs van vreemde talen is dan ook een must in een meertalige wereld.
De geplande modernisering van het kleuteronderwijs gaat in de goede richting. Wat het middelbaar betreft is het behoud van aso, tso en bso positief. Alles bijeen: lekkere kersen, maar nog geen taart.
(Verschenen in De Morgen, 3 juni 2016, pdf)