‘De lat laag leggen is het domste dat je kan doen’

Ons onderwijs kan niet meer wat het vroeger wel kon: alle jongeren optillen, ongeacht het milieu waaruit ze komen. Om de kwaliteit te verbeteren moeten we taal en kennis weer centraal stellen, de leerkrachten herwaarderen en de koepels hervormen. ‘Je mag nooit toegeven op achterstand.’

J essica* woonde zo dicht bij haar school dat ze vanuit de tuin de schoolbel hoorde rinkelen. Na de kleuterklas en de lagere school ging ze er ook naar het secundair. Haar vriendinnen kenden haar als een slimme en stoere avonturier die in haar vrije tijd horrorverhalen schreef.

Hoewel ze een A-attest had, veranderde Jessica na het tweede middelbaar plots van school. Van de katholieke ASO-school om de hoek trok ze naar een technische school in een andere centrumstad, waar ze een opleiding schoonheidsverzorging volgde. Haar moeder droomde ervan dat Jessica later de zaak zou overnemen die zij in de bijkeuken was begonnen.

Het was het begin van wat Jessica nu samenvat als ‘plantrekkerij’. Ze maakte haar studie schoonheidsverzorging af, ook al wist ze vanaf dag één dat die niets voor haar was. ‘Van richting veranderen was geen optie: mijn moeder had al te veel materiaal moeten kopen.’

Jessica studeerde met glans af en droomde van verder studeren. Maar hogere studies kwamen thuis niet ter sprake. Haar ouders stopten op hun 14 jaar met school. ‘Snel een job hebben en geld verdienen was veel belangrijker’, zegt Jessica. Op school werden weinig vragen gesteld, terwijl duidelijk was dat ze in een kansarm gezin opgroeide. ‘Het lijkt een detail, maar ik droeg vaak kleren van mijn oudere broer.’ Ook de problematische thuissituatie werd niet opgemerkt, terwijl haar zus met blauwe plekken naar school ging en Jessica vaak uitgeput in de klas zat.

In Vlaanderen wordt 12,7 procent van de kinderen geboren in een kansarm gezin, terwijl dat begin de jaren 2000 nog iets boven 6 procent was. Dat gaat over meer dan een lege brooddoos. Het gaat over het figuur­lijke rugzakje waarmee een kind op 1 september voor de schoolpoort staat. Kwam het al in aanraking met boeken? Heeft het een eigen kamer om huiswerk te maken? En zo ja, staat de verwarming er aan? Hebben de ouders een diploma? Met welk netwerk komt het kind in contact? Welke gedragingen kreeg het aangeleerd?

De school is de enige plek waar onze kinderen allemaal samen zijn. Onderwijs van topkwaliteit zou de brandstof moeten leveren voor individuele kansen. Het zou ze moeten optillen en hen meenemen in een kansenmachine, een sociale lift en een integratiemotor. Maar dat gebeurt niet. Het Vlaamse onderwijs verspilt talent.

De voorbije week kreeg Vlaanderen de zoveelste slechte onderwijspeiling voor de neus geschoven. Nergens in Europa lezen kinderen slechter dan hier, toonde het internationale leesvaardigheidsonderzoek PIRLS. Voor wiskunde kregen we onlangs eenzelfde opdoffer te verwerken. En we weten dat we in rotvaart de sterkste leerlingen verliezen.

De ezelsoren, ooit ingezet als een stigma­tiserende straf voor leerlingen die het niet goed deden, zijn spreekwoordelijk terug. Ons onderwijs, ooit topklasse, is zijn kwaliteitslabel kwijt. Maar dat het probleem dieper ligt, leert het verhaal van Jessica. De onderwijslift van kansarme, allochtone of anderstalige leerlingen stokt en hapert hun hele schoolcarrière lang.

Terwijl we er in de jaren vijftig en zestig wel in slaagden arbeiderskinderen boven zichzelf te laten uitgroeien, blijft vandaag te veel talent onderbenut. Een kind met een laagopgeleide moeder heeft minder dan 50 procent kans om aan hogere studies te beginnen. Met een hoogopgeleide moeder piekt die kans tot 84 procent. (zie grafiek 1) Voeg je er een migratielaag aan toe, dan wordt het vele malen erger. Meer dan de helft van de kinderen met ouders die buiten de Europese Unie zijn geboren en laaggeschoold zijn, hebben geen diploma secundair op zak. (zie grafiek 2) Volgens het internatio­naal vergelijkende onderzoek PISA, dat driejaarlijks de vaardigheden en kennis in wiskunde, natuurwetenschappen en lezen van 15-jarigen test, doet Vlaanderen het slechter dan een gemiddeld OESO-land. Bij ons is de kloof tussen de sterke en de zwakke presteerders niet alleen groter, ze valt ook meer dan in andere welvarende landen samen met het thuismilieu. Een leerling uit een kansarm gezin in Estland of Canada kan beter lezen dan als het in Vlaanderen naar school zou zijn gegaan. Hetzelfde geldt voor migratieachtergrond. Een leerling met ouders uit pakweg Turkije doet het gemiddeld slechter in een Vlaamse school.

De gevolgen van de stokkende sociale lift zijn groot. Niet alleen voor hun eigen leven – hoogopgeleiden hebben vaker een hoger inkomen, een betere gezondheid en minder kans om in de armoede terecht te komen – maar ook voor de samenleving. Onderwijs kost bijna 15 miljard euro, ruim een kwart van alle Vlaamse overheidsuit­gaven. De return voor die miljardeninvestering is ondermaats.

Toen begin mei in het Vlaams Parlement het debat over de lege brooddozen losbarstte, zei minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) dat kinderarmoedebeleid geen kerntaak van het onderwijs is. Scholen moeten uiteraard de armoede in de samenleving niet oplossen, maar ze moeten er wel voor zorgen dat een kind uit een kansarm gezin evenveel kans heeft op een diploma als een kind uit een kansrijk gezin. En dat is nu niet het geval.

Hoe kunnen we kinderen, ongeacht hun achtergrond, laten excelleren? Onderwijsexperts en beleidsmakers zijn het erover eens dat we tonnen talent laten schieten, maar over de oplossingen vechten ze vaak een robbertje uit. Dat is niet onbegrijpelijk, omdat veel dynamieken zich in de thuissituatie afspelen.

Ouders kiezen vaak iets voor hun kinderen wat ze zelf kennen. Wie zelf nooit Latijn heeft gevolgd, moedigt zijn kind daar niet voor aan. Het is een bekend verhaal in veel migranten­gezinnen. ‘We konden kiezen tussen handel, kantoor of kleding. Wisten wij veel dat er nog veel meer te koop was in de wereld’, schreef Vooruit-Kamerlid en voormalig staatssecretaris Meryame Kitir ooit in een column.

Het omgekeerde geldt evenzeer. Hoogopgeleiden sturen hun kinderen minder naar technische en beroepsopleidingen. Met interesses en talenten heeft dat weinig te maken. Soms spelen vooroordelen, er is ook onwetendheid over wat die richtingen inhouden.

Op die thuisdynamieken kan een overheid niet ingrijpen, maar ze kan wel initiatieven nemen om de onwetendheid weg te nemen. Zo steunt de Vlaamse regering het eerste Vlaamse Talentcentrum van de werkgeversorganisatie Voka, dat jongeren in contact wil brengen met richtingen die ze niet kennen. Waarom een vierdegeneratiedokter in de familie wensen als je dochter onderwaterlasser wil worden? Gevoeliger wordt het als het over taal gaat. Weyts pleit voor sancties als ouders hun kinderen niet genoeg met Nederlands in contact laten komen, en wil een deel van de schooltoelage afnemen. Het con­troversiële voorstel werd afgebrand door experts en is praktisch onhaalbaar. Wie controleert dat, en hoe? Waar ligt de lat? En wat met dialecten?

Nog een poging om leerlingen breed te vormen en iedereen eerlijke kansen te geven was het gesleutel aan het onderwijssysteem. De brede eerste graad deed op1 september 2019 zijn intrede, een gemeenschappelijke sokkel voor kinderen tussen 12 en 14 jaar waar de echte studiekeuze pas nadien komt.

De hervorming is een stellingenoorlog. De ene pleit ervoor dat kinderen op school zo lang mogelijk op dezelfde manier behandeld worden om hen gelijke kansen te geven. De andere vindt dat er stevig gediversifieerd moet worden op vroege leeftijd, om ze te laten excelleren.

Het gevolg is een halfbakken resultaat. In de praktijk blijft iedereen spreken over ASO, TSO en BSO. Iedereen weet dat als je graag Latijn wil doen, je je niet moet inschrijven in een technische school. Weyts, voorstander van een snellere differentiatie, laat geen kans onbenut om in te grijpen. Sprekend was zijn beslissing om elke leerling op het einde van het eerste middelbaar verplicht een A-, B- of C-attest te geven.

Thuis bestraffend ingrijpen of verzanden in een stellingenoorlog helpt niemand vooruit. Wat wel moet gebeuren, zijn vier dingen: op taal werken, het belang van kennis centraal stellen, sterke leerkrachten af­levere n en het debat over de onderwijs­verstrekkers openen.

Voor het eerste werkpunt, taal, ligt de oplossing vooral binnen de schoolmuren. Maar hoe ze eruitziet, is het onderwerp van een ideologische strijd. Houden we vast aan het Nederlands als enige schooltaal of zien we in meertaligheid een kansen­motor? Amir Bachrouri, de voorzitter van de Vlaamse Jeugdraad, vindt dat laatste getuigen van een ge­pri­vi­le­gieerde visie. ‘Je beheerst de taal zelf vlekkeloos en kan het je daarom veroorloven te zeggen dat je er met het Engels of Arabisch ook wel zal komen’, stelde hij onlangs in een vlammend essay.

Onderwijsexpert Dirk Van Damme is het daarmee eens. ‘Het idee dat de thuistaal de springplank voor het Nederlands kan zijn, is riskant.’ Hij pleit ervoor de discussie zonder fluwelen handschoenen aan te pakken. Niet bestraffend, zoals Weyts, maar aanmoedigend. ‘In Scandinavische landen zetten ze vanaf het begin veel sterker in op het leren van de landstaal. Dat moet bij ons ook.’

Ondanks de soms bitse ideologische strijd over taal en de brede eerste graad zijn velen het wel opvallend eens over het tweede werkpunt: het opnieuw centraal stellen van kennis. De lat moet opnieuw hoog liggen voor iedereen, via kennisrijk onderwijs en leerkrachten die weer echt kunnen lesgeven.

Dat klinkt als de logica zelve, maar dat is het allerminst. Lang speelde – of speelt nog altijd – de ‘compassiementaliteit’. Om er zeker van te zijn dat kinderen met een andere thuistaal of uit een kansarm milieu mee kunnen, ging de lat lager. ‘Vanaf de jaren 2000 zijn we dat stelsel­matig beginnen te doen’, zegt onderwijs­expert Wouter Duyck. ‘Het heeft ertoe geleid dat het niveau van het onderwijs zakte en dat migrantenkinderen er nog slechter aan toe waren.’

Onderwijsexpert Ides Nicaise van de KU Leuven deelt die analyse. ‘De lat laag leggen of de verwachtingen bijstellen is het domste dat we kunnen doen voor kansarme kinderen. Als die jongeren thuis geen boeken of films kunnen bekijken, helpt het niet om boekbesprekingen af te schaffen. Je mag nooit toegeven op achterstand.’ Nicaise pleit ervoor veel te verwachten van kinderen, al vanaf de kleuterklas. ‘Hoe hoger je de lat legt, hoe sneller de kansenkloof wegsmelt.’ De cultuur van lage verwachtingen heeft zich steeds meer op ons volledige onderwijs geënt. ‘De jongste decennia mag het allemaal niet te moeilijk meer zijn’, zegt Tim Surma, onderwijsexpert aan de Thomas More-hogeschool. ‘Door de vaagheid van de doelen weten we niet meer welke historische concepten daadwerkelijk worden behandeld. Nederlandse grammatica komt minder aan bod en er wordt niet meer verwacht dat leerlingen belangrijke plaatsnamen op een kaart kennen.’ Surma pleit voor minder vage en generieke leerplannen en eindtermen.

Scholen in het Verenigd Koninkrijk en Nederland bewijzen dat het kan. Ze maakten de switch om de lat weer erg hoog te leggen, en kunnen de impact van de sociaal-economische indicatoren – de thuistaal van de leerling, het ontvangen van een schooltoeslag en het hoogst behaalde opleidingsniveau van de moeder – vrijwel wegwerken.

Op de Sint Bonifatiusschool in Utrecht leren kleuters vanaf vier jaar over het heelal en over kunstenaars zoals Piet Mon­driaan en Vincent van Gogh. Ook de St Matthew’s Research School in Birmingham volgt die aanpak. Het verankeren van excellentie en uitmuntendheid is hun adagium. De resultaten zijn veel­belovend, zeker als je weet dat de school in Birmingham een zwarte school met veel kansarme leerlingen is.

Het derde werkpunt voor het Vlaamse onderwijs is investeren in sterke leerkrachten. Onderzoek na onderzoek toont aan dat de leerkracht ertoe doet. Leerlingen in scholen met meer ervaren en gekwalificeerde lerarenkorps doen het beter dan scholen met een jonger en minder ge­kwalificeerd team.

De taak van de leraar moet worden opgewaardeerd, en de lerarenopleidingen moeten volgen. Ook daar moet inhoud weer centraal staan. Uit een bevraging van De Tijd eind 2022 bleek dat in de op­leidingen leerkracht basisonderwijs gemiddeld negen studiepunten wiskunde zijn voorzien op de in totaal 180. Een studiepunt staat gelijk aan 28 uur dat een student aan dat vak besteedt. Daarin moet zowel de inhoud als de vakdidactiek aan bod komen.

Ja, het lerarentekort is groot, waardoor het vooral puzzelen is om voor elke klas een leerkracht te zetten. Maar er ligt ook te veel in het mandje van de leerkracht. Scholen doen aan gezondheidseducatie en bewegingsleer. Ze moeten bezig zijn met de Digisprong, om de digitalisering te versnellen. En dan hebben we het nog niet over ouders die hun kleuter zonder potjestraining naar de kleuterklas sturen. In tal van scholen lopen de leerkrachten in de pauze snel zelf naar de winkel om eten te kopen voor hun legebrood­dozenleerlingen.

Die mand moet lichter. Dat kan door scholen te laten inbedden in een breed netwerk waarbij ook het OCMW, de kinderopvang en brugfiguren betrokken moeten worden. Er moeten concretere leerdoelen en heldere eindtermen komen. En de leerkracht moet weer kunnen focussen op zijn kerntaak: het overbrengen van kennis en vaardigheden.

Ten slotte moeten ook de koepels bezinnen. De grondwettelijk verankerde vrijheid van onderwijs is heilig, maar dat be­tekent niet dat de vraag niet mag worden gesteld wat ze met die vrijheid doen. Zeker als een internationale onderwijspeiling, de enige objectieve parameter, het Vlaamse onderwijs de zoveelste uppercut geeft.

De eindtermen, een van de enige in­strumenten waar de politiek strepen in het zand kan trekken, mondde uit in een bikkelharde strijd. De katholieke koepel trok naar het Grondwettelijk Hof en er kwamen minimumdoelen voor de tweede en de derde graad. Het ‘minder didactisch sturende’ pakket was een overwinning voor de koepels, die de vrijheid doorschoven naar de scholen. Die gaven aan vooral ‘moe te zijn van alle veranderingen’.

De koepels hebben ook een belangrijke rol als auteur van leerplannen, die de handleiding zijn voor welke lessen leerkrachten moeten geven. Maar leerkrachten hebben vragen bij de vrijblijvendheid van sommige leerdoelen. Toen Katrien Delanghe, coördinerend directeur in het basisonderwijs Sint-Rembert in Torhout, in 2018 de nieuwe leerdoelen voor Frans zag, trok ze grote ogen. ‘Van leerlingen wordt niet meer verwacht dat ze correct schrijven, ze moeten alleen nog correct kunnen overschrijven. Als we een toets afnemen en het is verkeerd geschreven, kunnen we daar geen punten voor af­trekken.’

Dat was exact wat ook Open VLD-parlementslid Gwendolyn Rutten zei in het debat over de slechte leesresultaten in Vlaanderen. Ze las er een onderdeel van een leerplan voor: ‘Kinderen moeten genieten van voorlezen, genietend lezen. Je moet ontdekken, ervaren, letters waarnemen en je over letters verwonderen.’ ‘Met alle respect,’ zei Rutten, ‘dat is geen manier om Nederlands te leren. Als je Nederlands wilt begrijpen, moet je het eerst kunnen.’

Terug naar Jessica. Op haar 18de trok ze het huis uit, ging ze in een winkel werken en besloot ze ’s avonds achter de boeken te kruipen. Na een bediendeopleiding bij de arbeidsbemiddelaar VDAB volgde ze een avondopleiding rechtspraktijk, een bachelor bedrijfsmanagement en verschillende modules rechten aan de KU Leuven.

Vandaag is Jessica 35 en heeft ze een belangrijke leidinggevende functie bij de overheid. ‘Ik heb keihard gevochten, anders was het nooit gelukt.’ Bij Jessica’s zus en broers liep het anders. De ene maakte het middelbaar niet af, de andere deed het op het nippertje via de middenjury.

Jessica bleek de uitblinker te zijn, de uitzondering. ‘Diegenen die het halen, zijn vaak slimmer of moeten veel harder werken dan kinderen uit een kansrijk gezin’, zegt Van Damme. ‘Het Vlaamse onderwijs biedt individuele verbetering voor de uitblinkers onder de kansarme leerlingen, maar het is geen collectieve emancipatiemachine voor honderdduizenden.’

Dit is geen verhaal met één sch uldige. Iedereen moet mee in het bad: politici, onderwijsverstrekkers, koepels, inspecteurs, lerarenopleidingen, directeurs, leerkrachten, ouders, de uitgeverij die de invulboeken maakt, de CEO en de opiniemaker die zegt dat een diploma niet meer belangrijk is. Zij moeten van ons onderwijs opnieuw de meest uitdagende kansenmachine, de snelste sociale lift en de beste integratiemotor maken. Jessica’s uitzondering moet de regel worden.

* Jessica is een fictieve naam. Haar echte naam is bekend bij de redactie.

SARAH LAMOTE

verschenen in De Tijd, 20 mei 2023, PDF

Comments are closed.

Post Navigation