Toelatingsproeven doorstaan de test overal

Volgens Wouter Duyck klopt het niet dat geen enkele toelatingsproef op kan tegen het advies van de klassenraad. Er zijn meer opleidingsspecifieke toetsen nodig.

Johan De Wilde en Ann Martin van Odisee Hogeschool trokken fel van leer tegen het idee om toelatingsproeven voor het hoger onderwijs in te voeren (DS 6 februari). Ze stellen dat die niet betrouwbaar kunnen zijn, in tegenstelling tot het zalig­makende advies van de klassenraad. Ze motiveren hun stelling verder met het argument dat proeven zoals het toelatingsexamen geneeskunde ook niet de nodige competenties toetsen. Daarmee doen ze de waarheid geweld aan, en gaan ze voorbij aan de verschillende doelen die verschillende instrumenten hebben. Toelatingsproeven kunnen wel degelijk betrouwbaar, relevant en voldoende breed zijn.

De auteurs stellen dat het toelatingsexamen arts alleen wetenschappelijke competenties toetst. Een snelle blik op de website van het toelatingsexamen had hen kunnen leren dat dit slechts voor de helft van het examen geldt. De andere helft toetst generieke vaardigheden, zoals conflicthantering, luistervaardigheid, empathie, aandacht, reflectie en respect. Vooroordelen hebben het altijd lastig met feiten. Onderzoek van Filip Lievens toont aan dat persoonlijkheidskenmerken van Vlaamse artsen in opleiding belangrijker worden naarmate de opleiding vordert, wat bevestigt dat niet alleen cognitieve vaardigheden belangrijk zijn.

Ten tweede heeft het toelatingsexamen (tand)arts een ander doel dan andere toelatingsproeven. Voor (tand)artsen gaat het om de selectie van een vast aantal mensen dat het beroep zal mogen uitoefenen, op basis van wat onze sociale zekerheid kan dragen. Het is aanvaardbaar, zeker voor dure opleidingen, om diegenen met de sterkste slaagkansen te selecteren, op voorwaarde dat irrelevante sociaal-economische factoren zo weinig mogelijk impact hebben.

Laakbaar

Het heeft weinig zin een universitaire cursus statistiek te volgen in de opleiding psychologie als je de regel van drie niet begrijpt

Voor de toelatingsproeven waar het in het voorstel van minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) om gaat (DS 5 februari), ligt het aantal studenten niet vast, en gaat het dus eerder om de toetsing dat minimale begin­competenties bij elke studiekiezer aanwezig zijn. Die proeven moeten helemaal niet ‘aartsmoeilijk’ zijn, zoals de auteurs verkeerdelijk denken. Het tegenover­gestelde is waar. Ze moeten niet de beste studenten identificeren, maar die studenten die niet over de noodzakelijke basisvaardigheden beschikken om op een succesvolle manier hoger onderwijs te kunnen aanvatten.

Met die aanpak is het wel degelijk mogelijk om betrouwbare toelatingsproeven te ontwikkelen, in tegenstelling tot wat De Wilde en Martin zonder enig cijfer beweren. Het Simon-project van de UGent toont bijvoorbeeld aan dat een kwart van de studenten die niet zullen slagen, op voorhand geïdentificeerd kan worden, met 95 procent accuraatheid. Studenten voor wie we vandaag een zeer lage slaagkans voorspellen, blijken maar voor 41 procent van hun vakken te slagen. Minder dan 10 procent slaagt voor de opleiding. Studenten voor wie we een hoge slaagkans voorspellen, slagen voor 88 procent van hun vakken. Bovendien blijken studiekiezers die adviezen zeer nuttig te vinden. Bijna twee derde van de studenten wordt na een zeer lage slaagkans geactiveerd. Ze nemen deel aan remediëringsinitiatieven of heroriënteren zich.

Dat is ook nodig. We vroegen 14.000 universiteitsstudenten die al ingeschreven waren in 22 opleidingen hoe ver een loper loopt in twee uur, als hij één kilometer loopt in vijf minuten. Eén leerling op de zeven antwoordde verkeerd. Als we vroegen welk percentage overeenstemt met de breuk 2/16 antwoordde een student op de vier verkeerd. 23.000 studenten uit alle richtingen oordeelden of laakbaar een bestaand Nederlands woord is. Zes studenten op de tien antwoordden nee. Het werkwoord nopen bleken acht studenten op de tien niet te kennen.

Oase Vlaanderen

Dus ja, er schort iets in het secundair onderwijs, wat ook geen verrassing mag zijn na zestien dalende Pisa-­resultaten op rij, over de vier leerdomeinen heen. Het heeft echt weinig zin een universitaire cursus statistiek te volgen in de opleiding psychologie als je de regel van drie niet begrijpt. Dat is voor de opleidingen geen goeie zaak, maar ook niet voor de studenten.

Als zelfs een generieke oriënteringsproef zoals Simon dit soort resultaten laat zien, valt er wel degelijk veel winst te rapen met meer gerichte, opleidingsspecifieke toetsen.

Ondanks die observaties schuiven De Wilde en Martin het bestaande advies van de klassenraad naar voren als enige hulpmiddel. Het leidt ertoe dat meer dan 8.000 leerlingen die zich inschrijven aan de universiteit het jaar erop niet meer aan die universiteit te vinden zijn. De kostprijs bedraagt meer dan 10.000 euro per leerling. En nog veel meer leerlingen die zich aandienen in de hogescholen verdwijnen het jaar erna helemaal uit het hoger onderwijs.

Misschien hebben sommige klassenraden toch een slecht beeld van de nodige startcompetenties voor hoger onderwijs. Maar nog veel vaker blijken studiekiezers en ouders het advies van die klassenraad gewoon naast zich neer te leggen. Er zijn meer bindende oriënteringen op basis van gevalideerde, objectieve toetsen nodig.

Het verzet tegen dat soort toetsen is een typisch Vlaams fenomeen. Het loont om soms eens naar de rest van de wereld te kijken. Frankrijk heeft de baccalauréat, Duitsland de Abitur, Zweden de SweSAT, Engeland de GCSEs en Japan de NCT. In Nederland kun je alleen naar de universiteit na voorbereidend wetenschappelijk onderwijs of na een propedeuse. Vlaanderen is vandaag een internationale zeldzame oase van compleet vrije toegang, gecombineerd met lage inschrijfgelden. Zijn alle andere landen dan gek?

Verschenen in De Standaard, 7 februari 2020, PDF

Comments are closed.

Post Navigation