Verdrinken in het taalbad-debat

Ja, een taalbadjaar helpt. Neen, een taalbadjaar helpt niet. In de discussie over het wegwerken van de taalachterstand bij anderstalige kleuters zijn er meer meningen dan feiten.

Kleuters die zwak scoren op Nederlands na de derde kleuterklas een jaar lang in een aparte taalklas zetten, om hen pas daarna naar de lagere school te laten doorstromen: voor minister van Onderwijs Ben Weyts (N-VA) leek zo’n maatregel gewoonweg een kwestie van gezond verstand.

Niet zo voor de meeste pedagogen en onderwijsdeskundigen, die in de media te hoop liepen tegen Weyts’ voorstel. ‘Een stigmatiserend en contraproductief taalapartheidsbeleid’, noemde de docent pedagogische wetenschappen Orhan Agirdag (KU Leuven) de plannen van de minister om allochtone taalarme kinderen een jaar lang afzonderlijk les te laten volgen. En zijn collega Piet Van Avermaet, hoofd van het Steunpunt Diversiteit & Leren van de UGent, waarschuwde dat taal­arme kinderen afzonderen in een taalbadklas ‘de kloof alleen maar breder riskeerde te maken’.

Op hun beurt kregen de tegenstanders van Weyts’ taalbad­plannen fors tegengas van academische collega’s die wél heil zagen in zo’n tussenjaar. ‘We kunnen toch niet gewoon blijven doen wat we altijd al deden, en vervolgens een andere uitkomst verwachten?’, vroeg onder meer onderwijs­psycholoog Wouter Duyck (UGent) zich hardop af. ‘We ­moeten vaststellen dat de huidige aanpak niet wérkt.’

‘Voor elke pedagoog die wit zegt, zal ik u een pedagoog geven die zwart zegt’, concludeerde Weyts daarop lapidair in de plenaire zitting van het Vlaams Parlement. ‘Door elkaar om de oren te slaan met pedagogische inzichten, gaan we er niet komen. Het is zoals met statistieken. Daarmee kun je ook (…) altijd je gelijk bewijzen.’

Uitgesproken meningen

Als blijk van wantrouwen jegens de pedagogische wetenschap kon de ministeriële uitspraak tellen. ‘En toch had de minister niet helemaal ongelijk’, zegt Wim Van den Broeck, onderwijspsycholoog aan de VUB. ‘Want in het debat voor of tegen taalbaden zijn er niet bijster veel wetenschappelijke studies om op voort te gaan – of in elk geval geen studies die ­relevant zijn voor de situatie in Vlaanderen. Uitgesproken opvattingen onder wetenschappers zijn er daarentegen genoeg. Naar mijn smaak zelfs een beetje té uitgesproken.’

Over één zaak zijn alle onderzoekers het eens: van huis uit ­anderstalige leerlingen scoren in Vlaanderen zwakker op school dan van huis uit Nederlandstalige leerlingen. Onderzoek van onder anderen Agirdag en van Piet Van Avermaet (UGent) heeft dat boven alle ­twijfel uitgewezen . Ruim een op de drie ­allochtone leerlingen heeft bij het einde van het lager onderwijs minstens een jaar vertraging opgelopen, tegen minder dan een op de zes autochtone leerlingen. Ook zijn autochtone kinderen op het einde van de basisschool beduidend beter in wiskunde dan hun ­allochtone leeftijdgenootjes.

‘Maar naar de vraag hoe je die achterstanden wegwerkt, is in Vlaanderen veel minder onderzoek gedaan’, zegt Agirdag. Voor de superioriteit van Weyts’ aanpak is in de literatuur alleszins geen enkele evidentie te vinden, zegt hij.

Ook Duyck, die voorstander is van taalbaden, kan geen studie opnoemen die het taalbadvoorstel van Weyts als superieur aan de huidige aanpak ziet. ‘Maar ook niet als inferieur eraan. Daarvoor zou je in de Vlaamse context twee groepen schoolkinderen met elkaar moeten vergelijken, waarbij de ene groep een taalbadjaar krijgt en de andere niet. En zo’n studie bestaat eenvoudigweg niet.’

‘Het is ook niet makkelijk om zo’n studie op te zetten’, zegt Van den Broeck. ‘Het is complexe materie: je hebt te maken met échte kinderen in reële situaties, met allemaal andere socio-economische achtergronden en thuis­talen. Overigens is zo’n studie in Nederland wél gevoerd: daar bleek uit dat er wel degelijk voordelen kunnen zitten aan een taalbadjaar, of aan ­extra lesuren Nederlands (zie inzet ‘Schakelklassen en kopklassen’, red.).’

Meer ideologie dan data

‘Het debat wordt in Vlaanderen veel meer gedreven door ideologie dan door data’, vindt Duyck. ‘Er bestaan weliswaar heel wat studies naar de effecten van extra taalprogramma’s bij kleuters, maar die zijn onderling slecht vergelijkbaar: wat “doet” men precies, over hoeveel uur taalremediëring gaat het, welke leeftijd en welke moedertalen hebben de kinderen? Ik sta dan ook versteld van de stelligheid waarmee de voorstanders, maar evengoed de tegenstanders van taalbaden het debat aangaan.’

‘Sommige collega’s zijn van ­mening dat ons onderzoek ideologisch gekleurd is’, beseft Agirdag. ‘Maar ik vraag u: hebben deze mensen zélf ooit onderzoek naar de kwestie gedaan? Hebben zij hun bevindingen erover in gezaghebbende tijdschriften gepubliceerd? Of verwijzen zij slechts naar andermans studies? En bezondigen zij zich daarbij wellicht aan cherry picking, door alleen die publicaties te citeren die hun eigen verhaal bevestigen?’

‘Wim Van den Broeck heeft een zeer respectabel wetenschappelijk trackrecord,’ zegt Agirdag over zijn collega, ‘wanneer het gaat over dyslexie. Over dat onderwerp moet je mij niets vragen, ik kan er niets zinvols over zeggen. Ik zou andersom hetzelfde waarderen.’

Stellingenoorlog

Van den Broeck voelt zich niet geviseerd. ‘Er is in Vlaanderen een ideologische stellingenoorlog gaande, met een groep onder­zoekers die het debat zeer domineert’, zegt Van den Broeck. ‘Het staat ons vrij om hen tegen te spreken. Ook wetenschappers hebben recht op hun mening, ­zolang ze maar transparant zijn over welke pet ze op hebben: die van academicus of die van privépersoon.’

Het Nederlandse onderzoek waarnaar Van den Broeck verwijst, is overigens niet in alle opzichten positief over de taalbad­aanpak, zegt Agirdag. ‘Maar belangrijker: de deelname eraan is vrijwillig en niet verplicht zoals in het voorstel van Weyts. En ook ­autochtone taalarme kinderen kunnen instappen.’

Voor Piet Van Avermaet is het bestaan van de Nederlandse studie nieuw. ‘Ze is een uitzondering’, zegt hij na lezing. ‘Wellicht heeft de Nederlandse schakelklas een breder curriculum en ligt de focus er niet enkel op een taalbad Nederlands, zoals door Weyts wordt voorgesteld. We weten dat wanneer kinderen apart alleen extra Nederlands krijgen, het effect ­eerder negatief is. Maar als ze ook andere vakken krijgen waarin ze op een natuurlijke manier Nederlands leren, kunnen de effecten groter zijn.’

Dat politici door dit soort enerzijds-anderzijds al eens hun weg verliezen in het kluwen van meningen en onderzoeksuitkomsten, vindt Van den Broeck niet verwonderlijk. Ook Van Aver­maet betreurt de stellingenoorlog tussen wetenschappers weleens. ‘In wezen zijn wij, academici, het onderling wellicht niet altijd zo oneens als het er voor de buitenwacht uitziet’, zegt hij. ‘Het is een genuanceerde discussie, die publiekelijk niet altijd met alle bijbehorende nuances is te voeren. Ik denk al langer dat collega Wouter Duyck en ik eens zouden moeten samenzitten om het uit te praten. Het is er alleen nog niet van ge­komen.’

Hilde Van den Eynde & illustratie Rhonald Blommestijn ■

Verschenen in De Standaard, 28 november 2019, PDF

Comments are closed.

Post Navigation