Citius, altius, fortius. Sneller, hoger, sterker: het is niet alleen een olympisch motto, maar ook een belangrijk principe voor de economie. Wie de lonen, welvaart en sociale zekerheid op peil wil houden, moet productiever worden. Een Oeso-rapport bracht deze week slecht nieuws: ons land kent een veel lagere productiviteitsgroei dan andere landen, minder dan de helft van het gemiddelde (DS 9 juli). Verschillende maatregelen dringen zich op: regelgeving, competitiviteit, belastingen, loonregulering. Voer voor economen. Ietwat meer verscholen in het Oeso-rapport wordt een andere bedreiging voor de productiviteit genoemd, waarover minder vaak gesproken wordt: levenslang leren. Een miskende uitdaging voor het Vlaamse onderwijs.
Op het eerste gezicht ziet de situatie er niet dramatisch uit: 40 procent van de Vlaamse volwassenen nam het laatste jaar deel aan relevante opleidingen, wat overeenstemt met het Oeso-gemiddelde. Dat is niet slecht, maar in Denemarken is dat 58 procent. Een land dat de ambitie heeft een kenniseconomie te zijn in een geglobaliseerde, competitieve wereld met veel Aziatische tijgers, moet zich allicht meer op dat cijfer richten dan op het gemiddelde.
Weinig motivatie
Dit redelijke gemiddelde verbergt ook een aantal ernstigere problemen. Een eerste is dat onze volwassenen niet graag willen (bij)leren. 82 procent van alle volwassen Vlamingen wil(de) helemaal geen opleiding, wat hoger is dan elders. Laaggeschoolden zijn het minst overtuigd van het nut van bijkomende opleidingen. Het belang van levenslang leren is dus nog steeds niet bij iedereen doorgedrongen. Het hoeft weinig betoog dat het gebrek aan motivatie problematisch is voor de effectiviteit van de opleidingen. Die lage motivatie werd ook al in scholen vastgesteld. Vlaanderen leert niet graag. We hebben nood aan een sterkere leercultuur, aan intellectuele ambitie.
Een tweede probleem is dat in geen enkel Oeso-land, behalve in Japan, minder diploma’s hoger onderwijs door volwassenen gehaald worden dan in Vlaanderen. Hier is dat 6 procent van de diploma’s, terwijl het gemiddelde 20 procent is. In Denemarken halen tien keer meer volwassenen een diploma hoger onderwijs dan hier. Onze universiteiten realiseren amper 8 procent van het levenslang leren in formele context, onze hogescholen 13 procent.
Dat is vreemd, aangezien onze instellingen grote inspanningen doen, met een aanbod van permanente vormingen, flexibele leertrajecten en bijzondere statuten voor werkstudenten. Ze leiden er blijkbaar onvoldoende toe dat werknemers of werklozen de weg naar het hoger onderwijs vinden. Nergens is het hoger onderwijs minder relevant voor volwassenen. En wie wel de weg vindt, heeft vaak al een diploma, terwijl de meeste winst te rapen valt bij de anderen. Veel succesvoller zijn de centra voor volwassenonderwijs, het tweedekansonderwijs en de avondscholen. Onze hogescholen en universiteiten moeten dus veel sterker bijdragen tot levenslang leren, zodat nieuw menselijk kapitaal aangeboord kan worden. Dat is nodig, omdat het in de dienstensector is dat de productiviteitsgroei afneemt, wat problematisch is voor een land dat een kenniseconomie wil zijn.
De Oeso wijst ook op de verantwoordelijkheid van de overheid, die de investering per student voor hoger onderwijs de laatste tien jaar met meer dan 15 procent verlaagde. Dat kan een land of regio dat ook qua innovatie en technologie wil meedraaien aan de top zich niet permitteren. Onderwijs, wetenschapsbeleid, onderzoek en innovatie zijn het deeg voor de taart van de toekomst. Als onze bedrijven vacatures creëren voor hoogopgeleide werknemers, moeten we maken dat die er zijn.
Een derde probleem is dat het gemiddelde voor levenslang leren grote verschillen verbergt. Terwijl 65 procent van de hoogopgeleiden een opleiding kreeg, is dat maar voor 20 procent van de laaggeschoolden het geval. Amper vier landen scoren slechter. Bij migranten is dat 25 procent, ook al zijn ze drie keer vaker laaggeletterd. De winst die te rapen valt voor taal en rekenen, is immens. Zeker voor wie het secundair onderwijs verliet zonder die basisvaardigheden te beheersen.
Het heeft weinig zin te orakelen over 21ste-eeuwse vaardigheden, over creativiteit, over samenwerken als mensen niet kunnen lezen en tellen.
Bedrijven moeten scholen zijn
Dit is geen zaak van het onderwijs alleen. Heel wat opleidingen vinden plaats in onze bedrijven. De Oeso pleit terecht voor een uitbreiding van de verplichte twee dagen opleiding per jaar naar vijf dagen, voor élke medewerker. Het is een haalbare uitdaging, die vereist dat ook in hr-afdelingen een cultuur van levenslang leren belangrijker wordt. Zoals de secretaris-generaal van de Oeso zegt, moet elk bedrijf ook een school zijn. Onze onderwijsinstellingen moeten daarvoor de meest evidente gesprekspartner zijn van onze bedrijven.
In Vlaanderen stopt leren al te vaak bij de proclamatie van het secundair of hoger onderwijs. De creatie van een cultuur van levenslang leren vereist een extra inspanning van onze universiteiten, onze hogescholen, onze bedrijven én van onze begroting. Hogeropgeleide volwassenen zijn productievere, welvarender, gelukkiger en gezondere Vlamingen.
Verschenen in De Standaard, 11 juli 2019, PDF